Interview van Broeder Adam — 1933

Interview van Broeder Adam in 1933 : verwonderlijk ! prachtig !

De dienaar van de bijen

Als u wilt,
te vertalen hier!

 

Interview van Broeder Adam, O. S. B.,
(1898 – 1996)
© foto Erik Österlund
Bruder Adam
St. Mary Abdij, Buckfast,
Zuid Devon, Engeland.
Nederlandse vertaling
door Ghislain De Roeck,
Geraardbergen, België.
Gepubliceerd in het Frans in : L’Apiculture Belge
1933, pp227-230.
Origineel in British Bee J.
met hun toestemming.

Dit interview waarvan de oorspronkelijke versie verscheen in het Britse British Bee Journal, werd gepubliceerd in het „L’Apiculture Belge“, stamvader van „La Belgique Apicole“ uit het jaar 1933. Met deze tekst, gaan we meer dan drie kwart van een eeuw geleden. Tijdens de vergadering, Broeder Adam was 35 jaar oud.

Het onmogelijke verhopen, dat is het lot van de massa. Ik denk dat dit de gedachte was van mijn uitgever, toen hij me opdroeg een interview af te dwingen van broeder Adam van de Buckfastabdij. De sfeer in een klooster is eerder tegengesteld aan die van de wereld en de staat van isolement die er heerst, lijkt weinig geschikt voor een interviewer die graag harde vragen stelt. Zou ik mijn impertinentie kunnen wegmoffelen en me inleven in de Buckfastwereld? Belangrijker nog, zou ik broeder Adam te zien krijgen en oog in oog met hem kunnen spreken?

Mijn taak bleek gemakkelijker dan ik had gedacht. De bijen leggen beslag op meer dan de helft van zijn leven. Behalve voor de abdij, leeft hij alleen voor zijn volken. Tussen het werk aan de bijen in, dient hij de kerk, die hij hartstochtelijk bemint.

— Hield u altijd al van de bijen, broeder?

De onnavolgbare glimlach die bij die vraag in zijn ogen verscheen, zei meer dan woorden, ja, hij had altijd van de bijen gehouden. Dit zei hij over het prille begin:

— Nadat gebleken was dat het mee heropbouwen van de abdij een te lastige klus voor mij was, ging ik in de keuken werken. Tezelfdertijd begon ik broeder Columban te helpen bij het verzorgen van het klein aantal volken dat hij achteraan in de tuin hield. Broeder Columban werd al wat ouder en had ook veel andere bezigheden, o.a. in de keuken. Ik deed wat ik kon aan de bijen. Hij had niet veel volken en ze waren van verschillende oorsprong. Ik vond het leuk om alles in orde te houden.

Nu kon ik een glimlach niet onderdrukken. Broeder Columban had geen betere manier kunnen vinden om zijn jonge assistent voor de bijen te interesseren dan hem te laten beginnen met orde te scheppen. Hij was jong toen, amper twintig jaar. Hij verliet zijn familie en arriveerde in de abdij toen hij elf was. Hij hoorde over het grote avontuur toen hij Mittelbiberach had verlaten en op de Rijn vaarde, doorheen zijn donker land dat hij niet kende. Het district Biberach was me vertrouwd. Het is een warme regio met vriendelijke mensen, middeleeuwse gebouwen, zonnige straten en gesloten binnenhoven. Over elk muurtje hangen er takken met peren. Het landschap is er betoverend.

— Hield u van de gedachte om broeder te worden? Verlangde u ernaar een monnik te zijn?

Ja, ik hield ervan te dienen, ik wilde God dienen.

Hoe ontwapenend eenvoudig zei hij dat!  Een kind van elf jaar dat wou dienen. Vormt dat woord ook niet de sleutel tot de bijenteelt? Deze dienaar van de bijen was ook slechts een dienaar van de abdij. De abdij was zijn kruistocht, de bijen zijn middel om te dienen.

Toen ik dat begreep, verwonderde ik er me niet meer over dat hij alles zo zorgvuldig deed. Zorgvuldigheid was zijn religie, zijn aard.

Zo begon de jonge man — hij was intussen ondernemender geworden — met orde te scheppen, maar hij begon ook de bijen te bestuderen, want orde scheppen veronderstelde studeren. Naarmate hij hierin vorderde, verhoogde het aantal volken en steeg de honingproductie. Hij had nu teveel honing volgens zijn behoeften. De pelgrims die de abdij bezochten, kochten er, samen deden ze zaken. Er kwamen nog meer bijen, en nog meer honing. Vijftien ton klaverhoning en zeven tot tien ton heidehoning is nu een normale oogst. Hij verkoopt die moeiteloos.

— Zeg me, broeder, wat is het geheim van uw succes in de bijenteelt?

Nu verscheen er een glimlach op zijn hele gezicht, een lach leek het wel.

— Maar er is geen geheim! Het is normaal, heel zeker, er is geen geheim!

— Goed, maar zeg me dan, hoe u aan dergelijk mooi resultaat komt?

— Enkel door zorg en arbeid. Met bijen is het zoals met andere dingen. Het lukt maar als je ze goed verzorgt.

— Maar u hebt 260 productievolken en 400 bevruchtingsvolkjes. Hoe kunt u zoveel volken verzorgen?

— Maar, ziet u, ik doe niets anders tijdens het seizoen en alles staat steeds op voorhand klaar. En ja, tijdens de zomermaanden begin ik al heel vroeg ’s morgens, en werk voort tot 8, 9 en zelfs 10 uur ’s avonds. Maar broeder Gabriel helpt me bij de oogst, broeder Wilfrid werkt soms wat mee in de hal en anderen doen af en toe ook wat. Maar het is waar, we zijn heel druk bezig.

— Maar controleert u al uw volken elke week?

— Ja, inderdaad, elke week!

— En u hebt 400 onbevruchte koninginnen op de heide, de hele tijd?

— Ja, de hele tijd.

— En u ent nieuwe cellen om, zodra de koninginnen bevrucht zijn?

— Ja, soms tot driehonderd in een keer.

— En u verstuurt die onmiddellijk naar uw klanten?‘

— Ja.

— En u neemt de hoogsels af, voert ze naar huis, slingert de honing, verhuist de volken naar de heide, geeft ze allemaal een nieuwe moer, brengt ze terug, oogst de heidehoning en geeft de bijen hun wintervoer?

— Oh neen. Broeder Gabriel slingert de honing en als we de volken naar de heide voeren, zijn er meerdere die ons een handje helpen.

— Maar u controleert de volken om zwermen te vermijden en u ent de cellen om. U plaatst de hoogsels, verstuurt de koninginnen en voert nieuwe koninginnen in de bevruchtingskastjes in?

— Wonderlijk, toch?

— Zeg me nu, broeder, hoe gaat u te werk om de bijen het zwermen te verhinderen?

— Ik verhinder het niet.

— Maar u hebt toch niet veel zwermen.

— Neen, niet veel. Ik hernieuw alle koninginnen nadat mijn volken terugkeerden van de heide, zwermen is me enkel een zorg als er een bastaardkoningin in een volk geraakt is. Mijn koninginnen zwermen niet.

— Ik dacht dat alle bijen zwermden.

— Dat is ook zo, maar niet als de koninginnen jong zijn. Al mijn koninginnen zijn jonger dan één jaar. En raszuivere koninginnen zwermen minder dan bastaards.

— Hebt u last van ziektes?

— Neen, nooit, ik heb geen ziektes. Ik heb bijvoorbeeld nooit vuilbroed gehad.

— Is dat dankzij de jonge koninginnen?

— Ja, voor een deel, voor een deel ook aan de nieuwe raat en voor nog een deel aan de verzorging en hygiëne. Ziektekiemen houden van viezigheid, maar ik zeg niet dat vuilbroed daaraan te wijten is, echter je helpt de ziekte te voorkomen door properheid.

— En hoe overwintert u uw bijen?

— Wat bedoelt u?

— Gebruikt u pannen, of planken? Zijn uw kasten voorzien van dubbele wanden of pakt u ze in? Voedt u veel?

— Ik gebruik planken om er ramen van te maken, voor al mijn kasten, en al mijn kasten zijn gewijzigde Dadant’s, twaalf ramen, met enkele wanden. Maar het zou me verdrieten mocht ik u de indruk geven dat ik de gewijzigde, enkelwandige Dadant als de ideale kast beschouw. De streek en de imker zijn wisselende factoren en wat goed is voor mij in Devonshire, is misschien slecht in Westmorland. De raadgever van het ministerie van Landbouw kent alle districten, ik ken er maar één, en hij stelt dat idee voorop, ik ben de eerste om te zeggen dat het van grote waarde is. De imker en de streek zijn het belangrijkst. Voor wat betreft het wintervoedsel waak ik erover dat al mijn volken er voldoende krijgen, zodat ze nog over 14 tot 16 kg te beschikken aan het einde van de winter, als het eerste stuifmeel binnenkomt (noot van de vertaler: rond de Buckfastabdij is er geen voorjaarsdracht).

— Is dat niet teveel?

— In werkelijkheid is het niet genoeg. Heel vroeg in de lente voed ik bij. Ik geef aan elk volk een voederbak zodat er te allen tijde een beetje nectar binnenkomt om de broedverzorging gaande te houden.

— Is het daarom dat u een voederbak gefabriceerd hebt?

— Zonder twijfel.

— Wat gebruikte u vroeger?

— Hermetisch gesloten blikken met een opening in het midden. Maar weet u, de vooruitgang staat niet stil. Ik wou tijdens de lente langzaam kunnen voeren, dat vergde twee soorten blikken en bovendien waren er hiervoor behuizingen nodig (noot van de vertaler: broeder Adam gebruikte hiertoe hoogsels), en de siroop koelde af, soms waren er lekken, die roverij veroorzaakte.

— En dus bedacht u de huidige voederbak?

— Ja, maar ik deed dat niet om hem te kunnen verkopen. Ik ontwierp hem voor mezelf. Anderen vertelden me nadien dat ik hem moest brevetteren.

— Toch is het uw brevet?

— Ja, zo kunt dat zien.

— En de winsten komen u toe?

— Zeker, maar ze komen vooral de abdij toe. Maar in het begin waren de uitgaven hoog en de winsten klein. We wensten de voederbak niet zo duur te maken dat de imkers hem niet zouden kunnen kopen. Het liefst wilden we dat hij zorgvuldig vervaardigd werd en dat lukte, zelfs al was hij gebrevetteerd. Ik zie nog steeds toe op de kwaliteit en draag er zorg voor dat hij voldoening geeft.

De avond begon te schemeren. De rivier de Dart vloeide aan onze voeten en de laatste bijen zouden weldra hun kast vervoegen.

Deze monnik was net als wij een bijenteler geworden, niets anders. Ik vergat zijn monnikspij en zijn eenzaam kloosterleven. We spraken over de bijen, een gesprek dat eeuwig had kunnen duren, als de abdijklok niet was beginnen luiden. Ik vroeg hem of ik hem mocht vergezellen naar de kerk om de laatste dienst van de dag bij te wonen.

Hij leidde me stil doorheen het klooster en vond mij een plaats in een teruggetrokken hoek van de kerk waarna hij zijn broeders vervoegde. Onder de hoge gewelven, beluisterde ik de Gregoriaanse gezangen en zag figuren in monnikgewaad knielen. Broeder Adam, de imker, was onder hen. Aan het einde van de dienst, zond vader abt hen naar hun cellen, onder zijn zegen. Ik ging naar de mijne, want ik zou de nacht doorbrengen in de abdij. Ik kon mijn slaap niet meteen vatten. Mijn geest dwaalde door de wereld die broeder Adam mij had beschreven. Rond mij was alles stil. Was dit dan de vrede van God?

Publié dans : L’Apiculture Belge
1933, pp227-230.
Original dans British Bee J.
avec leur permission.
Interview van Broeder Adam, O. S. B.,
St. Mary Abdij, Buckfast,
Zuid Devon, Engeland.
Traduction et adaptation française
door Ghislain De Roeck,
Geraardbergen, België.