Broedhygiëne en VSH
in het praktische selectiewerk
if you prefer,
|
artikel door
Paul Jungels, LU-9361 Brandenbourg Vertaling in het Nederlands : |
Waartoe bijen in staat zijn, blijft de aandachtige waarnemer verwonderen
Maar wat me het meest verrast, is dat ze het soms niet doen of het op bepaalde momenten alleszins lijken te vergeten. Hoe moeten we hun gedrag anders begrijpen, bijvoorbeeld ten overstaan van broedziekten? Vooral na een intense zomerdracht, als de aandacht van de werksters helemaal naar de nectarverwerking gaat, duurt het een tijd alvorens de volken opnieuw de voorrang geven aan de vitaliteit van het broed. Het lijkt alsof er telkens een nieuwe generatie werksters geboren moet worden alvorens de intense kweek van winterbijen opgestart wordt. Het komt vooral voor tijdens de periode die op de zomeroogst volgt, maar toch ook na na een intensieve lenteoogst, dat de imker, als hij er de tijd voor neemt, met het blote oog, in bijna alle volken, broedanomaliën kan waarnemen. Maar in sommige volken zien we vrijwel geen schade, behalve vrij veel cellen die net voor het ontluiken van een bij geledigd werden en intussen opnieuw belegd. Die cellen bevinden zich vooral in die delen van de raat die veel verzegelde cellen bevat. Onze volken hebben ongetwijfeld een verschillende aanleg voor ziekten, ook voor broedziekten, en deze aanleg is beslist, direct of indirect, genetisch bepaald.
Daar gaat het in deze uiteenzetting verder niet over. Vandaag de dag zijn we meer geïnteresseerd in de reactiviteit van probleemvolken. De klemtoon zal daarbij in het bijzonder liggen op het vermogen van een volk om als een geheel te reageren.
Volken met een normale reactiviteit verwijderen ziek broed, zowel open als gesloten. Zodoende verhinderen ze in grote mate de verspreiding van broedziekten. Deze eigenschappen zijn sterk erfelijk overdraagbaar (Walter Rothenbuhler 1964, Job van Praagh 1994 en 1999), vandaar de gedachte dat het mogelijk zijn om ze via gerichte selectie in onze teeltlijnen te versterken.
Dat is ook zo voor VSH, (Varroa Sensitive Hygiene, in het Nederlands varroagevoelige hygiëne, afgekort VGH). VSH-volken maken de broedcellen leeg waarin varroamoeders zich vermenigvuldigen. Deze volken verstoren dus de vermeerderingscyclus van van de mijten. Het resultaat hiervan is dat ze uiteindelijk weinig of geen last ondervinden van hun proliferatie waardoor ze ook de bekende gevolgen als broed- en bijenvirussen, vuilbroed, e.a. voorkomen, ziekten die uiteindelijk zelfs de beste volken op de knieën krijgen.
Het past hier aan toe te voegen dat het erop lijkt dat andere genen aan de basis liggen van, enerzijds, de impuls om cellen met een varroamoeder en haar nakomelingen te openen en, anderzijds, ze op te ruimen. Hierdoor lijkt het waarschijnlijk dat, vanuit een genetisch standpunt, de twee eigenschappen meer overlap vertonen dan bepaalde wetenschappers nu vermoeden (Ralph Büchler, persoonlijke communicatie die overigens overeenstemmen met mijn eigen ervaringen).
Als beide eigenschappen in een teeltlijn verenigd zijn, dan mogen we aannemen dat deze volken in hoge mate varroaresistentie vertonen. De in het teeltprogramma van FUAL voorziene maatregel om volken te vermeerderen die aan het einde van het seizoen een goede en zelfs hoge broedaanzet hebben en toch weinig varroa’s tellen is heel waardevol. Het is ook zeker dat er volken zijn in dewelke mijten zich in het broed niet of nauwelijks voortplanten, die mijten blijven grotendeels onvruchtbaar. Dat kan uiteraard onverklaarbare fysiologische of seizoensgebonden oorzaken hebben.
Een dienst aan de imkers
Bij de inseminaties van 2008, 2010, 2011 en 2012 hebben we darren kunnen leveren voortkomend uit volken die getest werden op hun hygiënische kwaliteiten. Binnen enkele jaren zouden we aan imkers darren willen leveren voortkomend uit volken die getest werden op VSH. De problemen en moeilijkheden bij het selecteren van deze volken vallen beter begrepen dankzij enige achtergrondkennis.
Het bijenvolk als gemeenschap
Stellen we ons een volk voor dat, om bij dit thema te blijven, cellen met ziek broed opruimt en daarmee een mogelijke besmetting met kiemen van broedziekten beter doorstaat dan andere, gezond blijft of althans geen klinische ziektesymptomen vertoont. We richten ons dus op dat uitstekende volk en verwachten het beste van hun nakomelingen, die ons dan, helaas, vaak teleurstellen.
Waarom?
Hierna volgen, zeer vereenvoudigd (sorry, genetici en biochemisten!), enkele opties. We weten dat een bijenvolk bestaat uit werksters die het volgende ontvingen …
- enerzijds, de helft van de chromosomen van hun moeder, de diploïde koningin van het volk,
- anderzijds, het geheel van de chromosomen van een spermatoïde (uit de spermatheek van de koningin) dat het eitje bevruchte.
In Fig. 1 hierna, gaan we ervan uit dat de koningin paarde met 24 darren. Haar spermatheek bevat dan 24 groepen spermatozoïden die, binnen een groep, op erfelijk vlak, identiek zijn, met elk groep verschillend van elkaar (parthenogenese).
Fig. 1. Grafische voorstelling van het erfelijk patrimonium van een volk. De werksters erven elk de helft van de genen van de koningin volgens de toevalligheden van de meiose (meer dan 65.000 mogelijkheden, het geheel is voorgesteld door de centrale regenboogzone). Elke werkster erft bovendien de genen van een spermazotoïde van één van de spermatheekgroepen van hun moeder (het geheel is voorgesteld door de 24 verschillende kleurgroepen aan de rand). (Voorstelling prof. Job van Praagh). |
Dit biedt veel opties, waaronder: …
- De koningin is homozygoot voor de betrokken eigenschap. Ze bezit de genen van deze eigenschappen dubbel. Deze genen zullen dus als vanzelfsprekend aanwezig zijn in elk eitje na de reductiedeling. Ook elke dar die de koningin voortbrengt, zal deze genen dragen. En verder, uiteraard, elke werkster/dochterkoningin in het deel van de genen dat van de moeder komt.
- De koningin is heterozygoot voor de betrokken eigenschap:
- Op zijn best zal 50% van de eitjes deze genen hebben en 50% niet.
- Over het algemeen zullen de genen gescheiden worden en elk eitje zal er slechts een deel hebben of helemaal geen.
Maar er is een bevrucht eitje nodig om een koningin te bekomen. In ons voorbeeld vulden 24 darren de spermatheek. We hebben dus te maken met 24 (verschillende) groepen met in elke groep identieke spermatozoïden. Hierdoor ontstaan er bepaalde opties …
- één, meerdere of alle darren dragen de gewenste eigenschappen, of enkel, wat het meest voortkomt, een (klein) deel slects.
We kunnen ons nu een beeld vormen van de variatie aan eigenschappen die er in elke werkster/koningin kan ontstaan. Als de koningin homozygoot is voor bepaalde eigenschappen, ontvangen al haar nakomelingen minstens één set van de gewenste eigenschappen. Maar als ze heterozygoot is, zal het genotype van de nakomelingen mede bepaald worden door de spermatozoïde die ze krijgen. In wezen zijn er meerdere mogelijkheden:
- als de eigenschap dominant is, zal hij in een nakomeling steeds naar voor treden, of hij die nu ontving van zijn moeder (via een eitje) of van zijn vader (via een spermatozoïde uit de spermatheek) of van beide, het maakt niet uit.
- als de eigenschap daarentegen recessief is, moet, opdat hij te voorschijn zou komen, die nakomeling hem van beide ouders gekregen hebben en zich dus zowel in het eitje als in de spermatozoïde bevinden.
- er is nog een derde variant denkbaar als de betrokken eigenschap additief is. In dat geval geldt de regel dat hoe meer genen er zich in de nakomelingen bevinden, en dus in het volk, hoe meer de eigenschap naar voor zal treden.
De derde variant komt het meest voor want weinig zichtbare eigenschappen hangen van één gen af, maar van een hele reeks genen die elkaar aanvullen. Zichtbare eigenschappen noemen we het fenotype.
Een goed volk telt ongeveer 50.000 werksters. Die vormen wat we zouden kunnen noemen het waarneembaar potentieel van een volk. We mogen naar bijen niet kijken zoals naar een hond, een koe of een ander levend wezen. De zichtbare eigenschappen zijn deze die tot uiting gebracht worden door het volk, dus door de gemeenschap. De verschillende bijengroepen in een volk handelen volgens de behoeften en het seizoen. Het communicatiesysteem betreft niet enkel hun drachtbronnen, maar heel het gedrag van het volk, van de vroege lente tot tot de late herfst en zelfs de hele winter door. In meer figuratieve zin zouden we kunnen zeggen: een bouwbij kan ook poetsen of nectar ontvangen van een haalbij. Oude bijen kunnen zelfs, als het moet, broed verzorgen of raat uitbouwen, als haar zusters haar maar voldoende motiveren en aanmoedigen.
Voor het praktisch selectiewerk stellen zich drie belangrijke vragen:
- Hoeveel groepen bijen of gespespecialiseerde individuele bijen zijn er in een volk nodig om een reactie op te wekken als gevolg van een behoefte? In ons voorbeeld betekent dit: besmette cellen detecteren, ziek of afgestorven broed ontdekken, cellen openen en leegmaken. Dat brengt ons bij de tweede belangrijke vraag.
- In welk percentage van de nakomelingen van deze volken zullen de gewenste eigenschappen terug te vinden zijn? => koninginnen => darren? En onder welke vorm? Hoe groot is de kans dat een jonge koningin, dochter van een teeltmoer (=> een eicel plus een spermatozoïde uit één van de 24 varianten in de spermatheek) deze eigenschappen bezit? In elk geval niet groter dan dat een werkster, haar zuster dus, deze zou bezitten. Genetisch gezien vertegenwoordigt een nateeltkoningin net zo min het gehele volk als een gewone werkster.
- Hoe en wanneer kunnen we de dochterkoninginnen zodanig onderscheiden dat we weten dat we de nagestreefde kenmerken bekomen werden om ze dan te behouden of te intensifiëren op een wijze dat ze in zuivere toestand naar voor treden in alle of bijna alle nakomelingen? En hoe zal het volk daarop reageren? Konkreet beschikken we over de aanwijzingen van Page en Robinson (1992) die aantonen dat de verschillende groepen werksters in een volk voorbestemd zijn voor speciefieke taken.
Wat kan de teler vaststellen? Voor mij is de hiervoor gestelde vraag niet duidelijk, althans ik heb getracht ze anders te beantwoorden.
Hoe groot mag het aandeel van de specialisten in een bijenvolk zijn opdat het nog zou functioneren zoals het moet, in andere woorden goed overwinteren, nectar en stuifmeel verzamelen, honing produceren, het broed verzorgen, kortom het geheel van de taken die bijen een heel jaar lang vervullen? Als alle werksters specialisten zijn, is het volk dan nog flexibel genoeg? Dan namelijk zouden we het genetisch materiaal van de bijen betreffende deze eigenschappen, die in verschillende mate in alle volken aanwezig zijn, kunnen versterken door aangepaste paringen.
Werkend met een complex organisme zoals een bijenvolk en met de specifieke teeltoogmerken die hierbij betrokken zijn, zullen we zonder een correcte strategie ons doel niet of te laat bereiken. We hebben eigenlijk ook heel weinig ervaring met dat type onderzoek.
Bovendien bewerken we de Natuur, dus moeten we ons onderwerpen aan haar grillen. Zo was het bijvoorbeeld heel moeilijk om in de hoogzomer van 2013 reële verschillen vast te stellen tussen de volken in hun reactie op een verhoogde varroabesmetting. Immers, de besmetting was toen op de meeste standen heel laag. Einde zomer 2014 verzeilden we dan weer in een extreem tegenovergestelde situatie.Welke vergissingen kunnen we dan niet maken als we de resultaten vergelijken?
En zo gaat het ook voor wat de broedhygiëne betreft. Bovendien gaat het hem hier niet eens over een absolute waarde die we over alle seizoenen heen kunnen vergelijken.
Fig. 2. Een actieve vermeerderingstand. Elke eenheid bevat vier nuclei (4× 5 ramen ½ Dadant). Deze nuclei maken een voorafgaand onderzoek en de vergelijking van grote zusterreeksen mogelijk, gezien hun identieke voorwaarden. |
Evaluatie van hygiënische darrenlijnen in de praktijk
De elegantste en de efficiëntste manier om een bijzondere eigenschap in een teeltvolk te integreren is gebruik te maken van geschikte darren met controle over de bevruchting. Dat moet dan wel over meerdere generaties herhaald worden.
Over het algemeen zullen zustergroepen de darren leveren. Het is duidelijk dat een dochterkoningin van een volk dat afgestorven broed snel en volledig opruimt deze genen zou moeten bezitten (dat geldt overigens ook voor andere eigenschappen).
Ons is enkel het fenotype van de volken bekend. We zouden moeten kunnen selecteren uit een redelijk aantal dochterkoninginnen. Zij die uitgekozen worden, moeten de gewenste eigenschappen bezitten. Wij passen dat principe toe op ons bevruchtingstation (Fig. 2). We hebben daar nog een bijkomend voordeel. Alle volken worden geobserveerd in dezelfde omgeving- en klimaatomstandigheden en vertrekken fysiologisch op dezelfde basis (bevruchtingnuclei van 5 ½ Dadantramen). Dat verhoogt vanzelfsprekend de relevantie van de hygiënische testen. Om een betrouwbaar resultaat te bekomen, moeten we tenminste zes weken na het begin van de leg van de jonge koningin handelen, nadat het broed van de tweede legronde is uitgelopen (bijna alle werksters zijn dan dochters van de geteste koningin).
Methoden om het verwijderen van afgestorven broed te meten
Er bestaan meerdere werkwijzen …
Fig. 3a. Toestel om een pintest uit voeren (ontwerp Bernard Leclercq, 2001). |
- De eenvoudigste is wellicht de pintest. Er is niet veel hulp nodig om de test uit te voeren. We markeren een cel met een kraalnaald, en van daaraf prikken we met heel fijne naalden, volgens een ruitvormig sjabloon, gaatjes in 50 of 100 verzegelde cellen (ouderdom poppen: in het violette ogen stadium). Met het toestel uit Fig. 3a kan dit in één gebaar uitgevoerd worden.
- Het bevriezen van een stuk broed laat de verzegelde cel intact en geeft een betrouwbaarder resultaat omdat er geen gaatje is waarlangs de geur van de dode pop kan ontsnappen. We snijden met behulp van een heel fijn mes een stukje ruitvormig verzegeld broed van min of meer dezelfde leeftijd uit de raat (tien cellen × tien rijen). We plaatsen het stukje broed in de diepvries nadat we er het kastnummer op noteerden en plaatsen dit stukje na 24 u. terug in de oorspronkelijke raat.
- Vloeibaar stikstof is nog een ander middel om broed te bevriezen. Het is beslist handiger als we veel volken moeten testen (en als er genoeg operatoren beschikbaar zijn). Zie Fig. 3b.
- Het is ook nog mogelijk om een zone verzegeld broed, afgebakend door een metalen doos, te verbranden, zoals bij stikstof. Maar bij deze werkwijze wordt het broedoppervlak ook geschonden.
Fig. 3b. Bevriezen van kleine broedcirkels met stikstof. |
Gebruik van vloeibare stikstof
Alle recepiënten met dewelke we stikstof behandelen, moeten uit geëxpandeerd polystyreen zijn, anders moeten we geïsoleerde handschoenen gebruiken. De stikstof kunnen we in een thermoskan bewaren (zichtbaar achteraan in de auto op Fig. 3b). Het is niet handig om de beker van 200 ml (ook uit geëxpandeerd polystyreen), die nodig is voor de bevriezing van één raam, met de thermos te vullen. Daarom gieten we een bepaalde hoeveelheid over in een kleiner recipiënt, eveneens uit geëxpandeerd polystyreen (zie Fig. 3b, naast de thermoskan). Daarmee kunnen we de beker dan wel gemakkelijk vullen.
Gebruikaanwijzing voor het bevriezen met stikstof …
- om de te bevriezen broedcirkels in oppervlakte te beperken, gebruiken we conservendozen met een diameter van 73 mm, die langs beide kanten open zijn.
- we leggen het raam op een vaste ondergrond. Draaiend vestigen we de conservendoos in de te testen broedzone. We draaien stevig om de afdichting te verzekeren via de vloeistof die door de roterende beweging ontstaat.
- we gieten langzaam aan 200 ml stikstof in de conservendoos. Langzaam aan want we moeten ten alle prijze lekken vermijden die aanleiding zouden kunnen geven tot de bevriezing van een te groot broedoppervlak. We wachten het einde van de kookfaze af alvorens een volgende dosis toe te voegen. Dat duurt ongeveer vijf minuten. We raken de bevrozen dozen niet aan met de vingers (temperatuur = -180°C).
- in het begin laten we het geheel wat opwarmen, zodat de bevriezing traag in het broed diffundeert.
- daarna mogen we het bovenste deel van de conservendoos wat extra verwarmen om het proces te versnellen.
- we maken een foto met daarop de naam van de koningin/volk.
- we controleren het resultaat na 20 tot 24 uur. We maken eventueel opnieuw een foto.
- een goed resultaat na er pas 48 uur komt, is beter dan niets, maar toch onvoldoende.
De resultaten kunnen frustrerend zijn. Aanvankelijk vond ik in onze lijnen slechts weinig volken (minder dan 5%) die alle afgestorven broed opruimden in minder dan 24 uur. Na een geslaagde selectie over meerdere generaties en aangepaste bevruchtingen die foutloos verliepen, beleefden we een totale ommekeer.
In juni 2014, heb ik een combinatie (met back-cross) van volken onderzocht die overleefden zonder antivarroa behandeling. De moeder ervan is — P114(PJ) —, je kunt haar pedigree raadplegen door op haar naam te klikken. Het is een Primorsky-buckfastcombinatie in directe lijn met dewelke we overlevingsexperimenten uitvoeren sinds 2002. Zij zelf werd gekruisd met een combinatie van Juhani Lundén (FI). Haar pedigree toont aan dat deze lijn, recent, tot driemaal toe, voor inseminatie, sperma ontvangen heeft van darren gekozen uit de hygiënische volken P113H en P216H. De resultaten van deze evaluatie van de hygiëne bij darren wekken vebazing: hoewel standbevrucht, beantwoordden 18 koninginnen van de 48 die getest werden, niet enkel aan de standaardvereisten om goed te kunnen imkeren, maar ze ruimden het afgestorven broed op in minder dan 20 uur. Na verdere selectie, na de het einde van de lentedracht van 2015, zullen de twaalf beste koninginnen klaar zijn om als darrenlijn « H » voor de inseminaties van dat jaar te fungeren. Natuurlijk op voorwaarde dat er zich intussen geen onverwachte afwijkingen op andere vlakken manifesteren.
Fig. 4. Controle na 12 tot 20 uur: links: 100 %, rechts ongeveer 50 %. Foto’s Paul Jungels. |
Selectiestrategie voor VSH (Varroa Sensitive Hygiene)
Genen die voor VSH coderen werden gevonden in bijen van diverse afkomst. Belgische collega’s en anderen vonden er bij testen tot 10% in hun buckfastvolken (van 10 tot 75% VSH). Wat voorafgaat laat veronderstellen dat 10% van ongeveer alle rassen werksters hebben met 50 tot 75% VSH-genen. Wij moeten die bij de buckfastvolken vinden en samenbrengen.
Ik ga dus starten met het verzamelen van de VSH-genen van onze eigen buckfastlijnen via combinatieteelt. Onze zoektocht begon in 2012 wanneer we, ik bedoel de Luxemburgers, de overlevende primorski-lijnen insemineerden met sperma dat we ontvingen uit Baton Roge (USDA). De evaluatie van VSH is een langere en moeilijkere taak dan het meten van broedhygiëne omdat het evalueren van het VSH-niveau van de volken enkel kan onder hoge varroadruk, en dus, aan het einde van het seizoen. Dat vraagt een zekere inspanning.
Amerikaanse onderzoekers stellen dat VSH te vinden is op zes verschillende loci op twee van de zestien chromosomen van de bij (Oxley, Spivak en Oldroyd, 2002/2010). Omdat de overerving additief is, is de regel van toepassing dat hoe meer individuen er van de gewenste soort in een volk voorkomen, hoe meer de VSH-eigenschap zich zal uiten.
Inseminaties met één enkele dar scheppen klaarheid.
Tijdens de lente van 2014 insemineerden we een jonge koningin afstammend uit een VSH-volk met het sperma van één enkele dar die uit een ander volk met hetzelfde kenmerk kwam. Op die manier vermeden we ongewenste diversiteit bij de nakomelingen van die koningin. Inderdaad, de zowat drie miljoen spermatozoïden van dergelijke dar zijn identiek dankzij de parthenogenese. Op basis van een broedcontrole konden we bepalen, o.a. door het tellen van het aantal productieve en niet-productieve varroamoeders, of en hoeveel VSH-genen er terecht gekomen waren in de nakomelingen van deze koningin.
Dat zal ook het geval zijn bij haar toekomstige nakomelingen (zusterkoninginnen van de geteste werksters) en bij de darren die ze voortbrengt. De aldus geïnsemineerde koninginnen hebben een beperkte levensduur, niet enkel omdat hun spermatheek niet volledig gevuld is, maar ook omdat hun nakomelingen gehandicapt zouden kunnen zijn door het gebruik van het sperma van slechts één dar. Dusdanig gekweekte koninginnen kunnen we enkel in kleine volkjes houden omdat hun spermavoorraad te beperkt is. Kleine kasten (genre mini-plus , Warré of 4×5½ Dadant) zijn heel geschikt om deze volkjes te herbergen omdat ze nog net groot genoeg zijn om nog over een volk te kunnen spreken. Het vergt wat ervaring en handigheid om goed te kunnen inspelen op een aantal cruciale punten zoals de levensduur van deze koninginnen, de vereiste leeftijd om ze te evalueren en de tijd die er nodig is om nakomelingen van de geselecteerde koninginnen te bekomen. Deze nakomelingen zullen, na controle van hun hygiënisch gedrag, de darren leveren om het jaar nadien met meer zekerheid te herbeginnen.
Testen in 2014
Uitgangsmateriaal voor de reeks testen waren kweekmoeren van onze overlevingsvolken uit 2002 in combinatie met VSH-darren uit Baton Rouge:
- op 5 mei larfden we over uit drie lijnen die tekenen van VHS vertoonden.
- einde mei insemineerden we dertig onbevruchte koninginnen met het sperma van één dar.
- 26 koninginnen gingen aan de leg en twintig van hen hielden het uit tot het einde van de test.
- toen de 20 volkjes in juli enkel nog bijen van de jonge moeren hadden, hebben we hun broed, bovenop de al van nature uit aan wezigemijten, extra besmet.
- eerst gaven we de koninginnen extra legruimte door hen, in het midden van het broednest, opgebouwde, lichtbruine raten aan te bieden, ze belegden deze in minder dan 36 uur.
Fig. 5 & 6. Staat van het open broed bestemd om te worden besmet met varroa en het bijzondere hoogsel dat diende om de besmetting te realiseren. |
Hoe ik de besmetting uitvoerde …
- een week vóór de eigenlijke besmetting plaatste ik de koningin van een sterk besmet volk in arrest. Na acht dagen was het aantal foretische mijten in dat volk dramatisch gestegen omdat er steeds meer bijen met mijten waren uitgelopen, maar deze laatste bijna geen broedcellen meer vonden om zich opnieuw in te vestigen. Ook waren nu bijna alle cellen verzegeld.
- telling bij 100 bijen leerdde me dat de foretische mijtenbesmetting 19% bedroeg. Voor 12.000 bijen betekent dat een last van ongeveer 2.200 mijten.
- het was nu tijd om de twintig nuclei extra met varroa te besmetten opdat de varroatelling betrouwbaar zou zijn. Uit elke nuclei nam ik het broedraampje dat het best geleek op dat van foto 5. Ik bracht er een identificatienummer op aan (zie foto 6) en plaatste het in een speciaal hoogsel dat ik vervolgens boven op de kast van het zwaar besmette volk installeerde. De bijen uit die kast vervoegden meteen het broed om het te verzorgen, uiteraard trokken vele foretische varroa’s naar het boven om zich te vestigen in het open broed.
- een week later was het grootste deel van het broed in het hoogsel verzegeld en zwaar met varroa besmet. Elk raam keerde nu naar zijn nuclei terug, zonder de opzittende bijen. Foto 7 toont zo’n een raam enkele uren nadat het in zijn nuclei was teruggeplaatst.
- het meten van het VSH-niveau vond op 20 augustus plaats met de bijstand van vijf medewerkers van de stichting Arista. Hiertoe openden we de cellen waarin zich poppen met rode ogen bevonden. In één van die cellen vonden we 17 varroamoeder!
- we evalueerden die dag ook nog het broed van vier normaal bevruchte volken die goede beloften inhielden in verband met VSH.
Fig. 8. Om het VSH voor het broed van 24 volken te tellen, kregen we een hele dag lang hulp van leden van Arista Bee Research. |
Zes van de twintig één dar-volken bleken uiteindelijk 100% VSH, dat betekent dat ze alle reproductieve mijten uit de bersmette cellen hadden verwijderd.
Ondanks dat het seizoen ten einde liep, larfde ik over van twee van deze koninginnen. Ik maakte sterke afleggers met heel veel uitlopend broed en voerde ze acht dagen op voorhand met verse honing en stuifmeel. Zo bekwam ik goede bevruchtingsvoorwaarden ondanks het gevorderde seizoen. De 36 overlarvingen leverden me 35 verzegelde doppen op waaruit 29 mooie koninginnen geboren werden. De standbevruchting leverde half september 20 leggende koninginnen op. Het is de bedoeling dat ik begin volgend jaar een strenge selectie doorvoer waarna ik o.a. hun waarde als darrenleveranciers zal testen.
Fig. 7. Enkele uren nadat het sterk besmet broed teruggeplaatst werd, start de ontzegeling actief in de beste volken. |
Fig. 9. Jonge uit uitlopend broed voeden zich overvloedig met het aangeboden vers stuifmeel en werden half augustus, ondanks het aflopende seioen, nog uitstekende teelteenheden. |
Twee van de vier beloftevolle volken waren 100% VSH. Toch moeten we beide voeten op de grond houden want het gaat hier om koninginnen die door meerdere darren werden bevrucht. Toch zijn er hoopvolle tekenen dat het mogelijk zal worden waardevolle VSH-volken te bekomen uit grote reeksen nakomelingen.
Perspectieven
Sinds het begin van het varroatijdperk, en ten gevolge van een hoge bijendensiteit, worden onze volken meer dan ooit geconfronteerd met alle mogelijke bijenziekten. Aan het einde van de zomer komt daar ook nog roverij bij. Een sterk ontwikkelde broedhygiëne is een van de voorwaarden om aan het einde van de zomer en in de herfst over volken te beschikken met een sterke regeneratiecapaciteit. Om een hoge broedhygiëne te bereiken, volstaat het niet om het vadervolk goed te selecteren, ook alle potentiële darrenvolken moeten getest worden.
Een hoge varroadruk wordt in vele volken gewoonlijk voorafgegaan door een ongebreidelde vermeerdering van de mijten. Niet in alle volken, dat is mogelijk te wijten aan:
- het broed van deze volken, dat minder aantrekkelijk is voor de mijt omwille van redenen die we nog niet kennen.
- de steriliteit van de mijten die in het broed stappen, om redenen die we nog niet kennen (niet reproducerende mijten).
- bijen die de zich reproducerende mijtenfamilies ontdekken en verwijderen (VSH).
We weten dat de mechanismen die tot deze drie situaties leiden erfelijk zijn. Vroeger beperkte de selectieoptiek zich tot het opvolgen van de varroabesmetting via het tellen van het aantal varroa’s dat er na de behandelingin in augustus viel. In de toekomst echter moet selectie toegespitst worden op de overlevende volken die niet behandeld werden, op bijen dus die zich beter verdedigen. Dit is een nieuwe selectiefaze die veel concreter is.
We mogen niet nalaten dit te doen …
Het oogmerk is ook passende genetische merkers te vinden om de hiervoor beschreven resistentiemechanismes snel te ontdekken. Het is via dit gemakkelijker controlemiddel dat de teelt van resistente bijen de noodzakelijke brede basis kan verwerven om snel veel varroaresistente volken te bekomen. Alle interessante en dus genetisch bruikbare volken (koninginnen en darren) werden bewaard tot volgend jaar. We conserveren ook stalen van koninginnen (vleugels) en darren die dienden voor de inseminaties. Ze worden gebruikt als basismateriaal voor research aan het Honey Bee Breeding Laboratory USDA (USA) en het Laboratory of Genetics aan de universiteit van Wageningen (NL).
Fig. 10. Perfecte VSH-expressie (100% VSH) in een productievolk. Alle varroafamilies werden opgespoord en verwijderd door de werksters van dit volk. Geen enkele nakomeling van deze varroa’s zal overleven. |
Dank aan de stichting « Arista Bee Research » en aan André Bosseaux, Estelle Carton de Wiart, Éléonore Cattani, Jean-Marie Van Dyck, Jos Guth, Renaud Laven’Homme en Nico Turmes voor hun onbaatzuchtige medewerking.
Paul Jungels
Oktober 2014
De stichting Arista Bee Research in twee woorden …
Deze stichting werd einde 2013 gecrëeerd en heeft tot doel gezondere bijen te telen die bovenal resistentie bezitten tegen varroa. De stichting is een organisatie zonder winstbejag, wetenschappelijk gesteund door het “United States Department of Agriculture” (USDA, Baton Rouge, USA), het „Bieneninstitut Kirchain“, het „Länderinstitut für Bienenkunde, Hohen Neudorf“, beide in Duitsland, en de “Universiteit Wageningen” in Nederland. De stichting Arista Bee Research heeft financiële ondersteuning nodig om actief dit belangrijke werk verder te kunnen zetten. Dank voor wat u voor hen kunt doen.
Gepubliceerd in …
der Buckfastimker, 2014(4) |
artikel door
Paul Jungels, LU-9361 Brandenbourg Vertaling in het Nederlands : |